Nederland - Hongarije
Door: HiD senior
Ik heb lang getwijfeld om dit op te schrijven, omdat ik er tegenop zag. Verschillende mensen hebben mij ernaar gevraagd. Hoewel het nu achtenzestig jaar geleden is, staat het in mijn geheugen gegrifd.
Hoofdstuk 1 - De reis begint
Het moet najaar 1942 of begin 1943 zijn geweest, tegen de avond. De voordeurbel ging. Ik holde de trappen af met de energie van een veertienjarige. Ik trok de zware voordeur open en keek omhoog in de gezichten van twee Duitse officieren, die het voorportaal binnenstapten.
„Is dit een Joodse zaak?“ Tot mijn verbazing verstond ik zonder enige moeite het Duits. Bij ons in de zaak was er al een Duitse toezichthouder geinstalleerd.
„Ja, zal ik mijn ouders roepen?“
„Nee, dat is niet nodig.“ Zij vertrokken weer.
Ongeveer een half uur later klonk wederom de voordeurbel. Voor de tweede keer holde ik naar beneden. Dit keer waren het twee Nederlandse politieagenten, duidelijk niet op hun gemak, maar toch gedwee hun orders opvolgend.
„Waarschuw je ouders, jullie hebben twintig minuten de tijd om iets mee te nemen voor de nacht en mee te komen!“
Zo gezegd, zo gedaan. Mijn ouders waren vanzelfsprekend in paniek, maar binnen korte tijd waren wij onder de hoede van de agenten op weg naar de Alexander Kazerne, waar wij ons voegden tussen vele andere Joodse gezinnen die daar verzameld waren om afgevoerd te worden naar het doorgangskamp Westerbork. Mijn ouders richtten zich onmiddelijk tot een paar Duitse officieren in de buurt van een bureau, die duidelijk de leiding hadden. Er volgde een langdurige verhitte discussie, waarbij het ons ten goede kwam dat mijn moeder een even grote mond kon opzetten als de Duitsers. Na ongeveer twee uur stonden we weer buiten en konden naar huis terugkeren; mijn moeder was Christenvrouw en mijn vader een Hongaarse Jood. Hij kreeg wel de raad terug te keren naar Hongarije, omdat men binnen afzienbare tijd ook de Joden uit gemengde huwelijken zou oppakken: Hongarije was een met Duitsland bevriende natie.
Enkele maanden later was ik met mijn vader en twee andere Hongaarse Joden, een concertpianist en een barpianist namens 'Gerrö', met de trein via Duitsland en Oostenrijk onderweg naar Hongarije. Mijn moeder bleef in Nederland achter om een oogje op de zaak te houden, zij liep als Christenvrouw minder gevaar. [Note van HiD: De ouders runnen een succesvol bedrijf in tandheelkundige hulpmiddelen]. In Wenen maakten wij een tussenstop waar ik nog een bezoek bracht aan de Rode Kruis post, om een exceem aan mijn voeten te laten behandelen. Door een verkeerde behandeling in Nederland waren de wonden open gegaan en ik had er veel last van. Midden tussen gewonde Duitse soldaten die terugkwamen van het Oostfront werden mijn voeten keurig verbonden, zodat ik voorlopig gered was.
In Oostenrijk stapte een man in die te herkennen was als boer, en nam plaats in onze coupe. Voorzichtig informeerde mijn vader hoe hij over Hitler dacht (Oostenrijk was al twee jaar langer door Duitsland bezet). „Wij zijn niet bijzonder op hem gesteld, hij is slecht voor het land en voor de landbouw en veeteelt“, was het antwoord.
Wordt vervolgd.